Friday 11 January 2008

Geweld.

Onderling geweld.
Een van de voordelen van een wat langer durend verblijf in het buitenland is, dat je met iets andere ogen naar Nederlandse gebeurtenissen leert kijken. Van familieleden hoorde ik over enige onlusten in Amsterdam-West, waarbij Marokkaanse jongeren en politie tegenover elkaar stonden. En de vraag was, of zoiets ook in India het geval was. Ja, dat is zeker zo. Dit land kent een eeuwenlange traditie van onderling geweld tussen vooral Hindoes en Moslims. Nog niet zolang geleden was het in het westen van India weer raak: duizenden onschuldige mensen, voornamelijk Moslims, werden bruut afgeslacht. En ook Hyderabad, waar ik tijdelijk woon, heeft zijn eigen traditie van dit soort geweld. Niet alleen als buitenstaander, maar ook als direct betrokkene, stel je al gauw de vraag: waar komt dat geweld vandaan; wat zijn de oorzaken ervan? Een vraag, met de verwachting dat als je het antwoord daarop weet, je ook enig idee hebt van de oplossing van het probleem. Al snel worden twee dingen duidelijk. Eerst de rol van de pers. Die hanteert in dit soort gevallen vooral een incidentenbeleid. Men holt van gevecht naar gevecht en doet gretig daarvan verslag. Maar zoals bij elk gevecht is ook hierbij de waarheid het eerste slachtoffer. En de media slagen er maar al te vaak niet in, om dat te veranderen. Een tweede punt is, dat er nogal wat verschil bestaat tussen de aanleiding van een rel en de dieper liggende oorzaken. Die aanleiding kan van alles zijn. Van het fluiten naar een “ander” meisje tot een geplande moordaanslag en alles wat daartussen zit. Maar in de praktijk is het vooral de aanleiding die voor hevige opwinding zorgt; de eigenlijke oorzaken komen in het algemene debat tijdens theevisites en verjaardagspartijen niet of nauwelijks aan bod. Wat zijn dan die oorzaken van geweld tussen burgers onderling? Die vraag wordt verschillend beantwoord. De eerste grote groep deskundigen wijst naar de materiële omstandigheden van vooral de minderheidsgroep. Ze zijn slechter opgeleid en zijn vaker werkloos dan de rest van de bevolking. De huisvesting is beneden de maat en de gemeenschapsvoorzieningen onvoldoende. En als je deze oorzaken wegneemt, dan gaan die mensen zich anders gedragen en verdwijnen de onlusten vanzelf. Minister Vogelaar, links als ze is en als zodanig niet vreemd van het historisch-materialistische gedachtegoed, is met haar te creëren “prachtwijken” een fervent aanhangster van deze benadering. Een tweede, ook grote groep, bestaat uit degenen die vinden dat het vooral de cultuurverschillen zijn, die de bron van de onlusten vormt. Neem die cultuurverschillen weg, door inburgering of onder dwang, en het geweld houdt ook op. Ene Wilders en zijn aanhangers zijn tot deze futuristen te rekenen. En dan zijn er de mensen die vooral sociaalpsychologische factoren noemen als drijfveren van het onderling geweld. Zij wijzen op de specifieke minderheidspositie en de daaruit voortvloeiende frustratie. Een frustratie die men niet kwijt kan op een constructieve manier en dus leidt tot wrok en een slachtofferrol. Tenslotte is er een groep, die een mengeling van economische, culturele en psychologische overwegingen verantwoordelijk houden. Een ratjetoe van allerlei verschijnselen die op zich los van elkaar staan, maar die allemaal bij elkaar tot een explosief mengsel leiden. De meeste politici zijn aanhangers van deze theorie. Want men kan dan uit deze kluwen allerhande losse eindjes halen en vervolgens eisen dat daar wat aan gebeuren moet. Vandaag een werkgelegenheidsprogrammaatje, leuk voor linkse mensen; morgen een waarden en normenbezinning, interessant voor christendemocraten en tenslotte het op hoge toon veroordelen van on-Nederlandse gedachten geschriften, boeiend voor Wilders-aanhangers. En zo is dan weer het hele spectrum bestreken en kan men weer overgaan tot de orde van de dag. Er zijn uitzonderingen. Iemand als de op dit vaak verguisde Burgemeester Cohen, die wars van de waan van de dag verder gaat met zijn lange mars door de economische, politieke, culturele en psychologische instituties. Wetend dat succes op korte termijn niet te verwachten is. Hopend dat er op langere termijn iets blijvends kan worden verricht.
Uiteraard zijn de diverse verschijningsvormen verschillend en niet met elkaar te vergelijken. In India vallen vaak honderden doden en maken bepaalde politieke partijen gretig gebruik van de tegenstellingen om daaruit stemmenwinst te boeken. In Nederland is het gelukkig nog lang niet zo ver. Maar overal waar culturele minderheden zich in de hoek gedrukt voelen zullen vroeg of laat problemen ontstaan. Problemen die alleen maar opgelost kunnen worden als we met zijn allen het hoofd koel houden en op zoek gaan naar de werkelijke drijfveren. En daaraan werken. Op korte en op langere termijn. Alleen dan schieten we wat op.
Piet Kruizinga.

Centraal Weekblad - Columns.

Helden.
Velen van ons kennen de avonturen van Asterix en Gobelix. Twee Gallische helden die de strijd tegen de eeuwigdurende belegering van hun dorp door de Romeinen leiden. Soms verschijnt in hun verhalen het dorpshoofd. Op hoogtijdagen en belangrijke gebeurtenissen wordt deze op een schild gehesen en door een viertal potige en bebaarde krijgers gedragen. Zo heeft hij een goed overzicht en kan de dorpsbewoners toespreken. Maar steevast gebeurt er dan wat bijzonders. De aandacht van de dragers verschuift naar iets of iemand anders. En voordat zij er erg in hebben glijdt het schild weg en valt het dorpshoofd op de grond. Daar ligt hij dan; in het stof en er is niemand meer die acht op hem slaat.
Deze maanden zit ik in Hyderabad, in het zuiden van India. Ik probeer wat te leren hoe ze hier proberen om de voortdurend terugkerende gewelddadigheden tussen Moslims en Hindoes te keren; hoe vrede en geweldloosheid een kans te geven en hoe, als het even kan, verzoening te bevorderen. Dat is wel nodig ook. Want deze grond is doordrenkt van het bloed van talloze wederzijdse moordpartijen. Kort geleden maakte ik de viering van de zoveelste geboortedag van Ghandi mee. Ghandi is een held en een heilige in India (en daarbuiten). Zijn doorgroefde gezicht prijkt op elk bankbiljet. Iedere plaats van enige omvang heeft wel een standbeeld van hem. Meestal hetzelfde beeld: een oude, kale man, gehuld in wat lappen, al lopend leunend op een lange houten stok. Het klassieke beeld van een geweldloosheid predikende leidsman op weg naar de onafhankelijkheid van zijn volk van Groot Brittannië, op weg naar zijn plaats als Vader des Vaderlands. De viering van zijn geboortedag is een nationale feestdag. Velen hebben een vrije dag. En de scholen hebben hun vieringen met zang en dans. Zo’n viering mocht ik meemaken. Eerst werd er een kaars ontstoken bij een met bloemen versierd portret van de Mahatma. Een mooi gebaar overigens; zouden wij ook eens vaker moeten doen. Dat de kaars onmiddellijk uitging door de wind, deerde niemand. Daarna kwam het hele scala van liedjes, voordrachten en dansjes. Allemaal ter ere van de grote Ghandi, die zo’n voorbeeld was voor iedere Indiër. Die avond woonde ik ook een min of meer officiële viering van de geboortedag bij. Voor een halfgevulde zaal hielden enkele oudere notabelen lange toespraken. Er was een kleurrijk en beweeglijk ballet en tot slot blies een doedelzakband er lustig op los. Het schild werd hoog geheven.
Maar de tijden zijn veranderd. De uitdagingen voor India in Ghandi’s tijd zijn een andere dan die van nu. India is geen Brits wingewest meer, maar een opkomende grootmacht, die weldra Europa en Japan voorbij zal streven. De Hoogovens van IJmuiden zijn in Indiase handen en Indiase zakenlieden zijn kind aan huis bij westerse regeringsleiders. Zij hebben atoomwapens en een heus ruimtevaartprogramma. Maar ze hebben ook honderden miljoenen straatarme plattelandsbewoners die zich afvragen wanneer ook zij kunnen profiteren van de groeiende economie en de toenemende welvaart. Sinds 1947, de onafhankelijk van India, is de praktijk een geheel andere dan een geweldloze. Die zelfstandigheid en de scheiding van Brits Indie tussen India en Pakistan ging gepaard met miljoenen doden en nog meer verdrevenen. Sindsdien zijn er oorlogen gevoerd met Pakistan en China. Een nieuwe en verwoestender oorlog dreigt. En overal in het immense land woeden er gewapende opstanden. Hier in Andra Pradesh, waarin Hyderabad ligt, tot in Kashmir en Nagaland. De volgelingen van Ghandi zijn alles behalve geweldloos.
Tegelijkertijd komt de handel en wandel van Ghandi onder toenemende kritiek te staan. Is geweldloosheid wel altijd de enige weg? Is de minst gerechtvaardigde vrede wel altijd beter dan de meest gerechtvaardige oorlog? En wat waren de opvattingen van Ghandi over de positie van de vrouwen in de Indiase samenleving? Elke dag staan er in de kranten berichten over vrouwen die zichzelf doden om te ontkomen aan verder huiselijk geweld. Of die zogenaamd per ongeluk gedood worden vanwege de bruidsschat. Draagt Ghandi daar medeverantwoordelijkheid voor? En dan zijn mening over de “onaanraakbaren”, de talloze kastelozen, veroordeeld tot een bestaan aan de rand van de samenleving. Tot op de dag van vandaag is hun positie problematisch ondanks alle officiële o begint het schild waarop Ghandi staat, te hellen. Zal hij spoedig vallen in het stof net als zijn Gallische medeheld?
Dichter bij huis hebben we ook zo onze helden. Kijk maar eens naar de politiek. Waar zijn mannen als Lubbers en Pronk? Vrouwen als Ayaan Hirsi Ali? Beginnen hun schilden ook al hellen of zijn ze al gevallen? En wat overkomt U en mij of wat is ons al overkomen?
Piet Kruizinga.

IKV en Joejoslavie

Religies in conflict en dialoog:

Religies in conflict en dialoog: Joegoslavië en het IKV.



Inhoudsopgave.


Hoofdstuk 1.
Inleiding ………………………………………………………………….Blz. 2.


Hoofdstuk 2.
De conflicten in Joegoslavië en hun oorzaken…………………………..Blz. 3.


Hoofdstuk 3.
Het Interkerkelijk Vredesberaad………………………………………..Blz. 7.


Hoofdstuk 4.
Tuzla en de Grupa Most…………………………………………………Blz. 10.


Hoofdstuk 5.
Het IKV in Macedonië……………………………………………………Blz. 12.


Hoofdstuk 6.
Het IKV in Servië en Kosovo…………………………………………….Blz. 14.


Hoofdstuk 7.
Persoonlijke ervaringen van enkele (ex-)IKV-ers………………………Blz. 15.


Hoofdstuk 8.
De resultaten……….………………..…………………………………….Blz. 16.


Hoofdstuk 9.
Besluit………………………………………………………………………Blz. 20.






Hoofdstuk 1. Inleiding.

Dit werkstuk is de afsluiting van de Masteropleiding “Wereldgodsdiensten in dialoog en conflict” van de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht, die ik de afgelopen twee jaren in deeltijd heb gevolgd. Nauw aansluitend bij dat thema heb ik het in deze mini-scriptie over een concreet stukje conflict en dialoog, zoals dat zich in de afgelopen jaren in Europa heeft voorgedaan. Want nog maar kort geleden woedden in Zuidoost-Europa, in wat nu voormalig Joegoslavië heet, enkele bloedige oorlogen, waarbij de frontlijnen samenvielen met de religieuze scheidslijnen. Waar moslims, Rooms-katholieke en Orthodoxe christenen niet alleen als individuen, maar ook en vooral als groepen met en tegen elkaar vochten. Waar niet meer van belang was, wie je was, maar vooral wat je was. Waar moskeen, kerken en kloosters als symbolen van de vijand het eerst werden aangevallen en vernietigd. Nu heerst er een formele vrede. De vijanden van toen zijn grotendeels van elkaar gescheiden en zij proberen elk voor zich de draad weer op te pakken. De doden zijn begraven en vaak zijn als eerste de verwoeste godshuizen weer opnieuw hersteld en opgebouwd. De eerste stappen op weg naar echte vrede en verzoening worden gezet.

Het Interkerkelijk Vredesberaad, het IKV, houdt zich in opdracht van een aantal Nederlandse kerken bezig met de vraagstukken rond oorlog en vrede. Zowel nationaal als internationaal. Zo is het IKV ook actief in het voormalige Joegoslavië, vooral in Bosnië-Herzegovina en Macedonië. Een aantal van die activiteiten heeft betrekking op het bevorderen van de interreligieuze dialoog met als doel om tot vrede en verzoening te komen. In dit werkstuk wil ik de vraag naar de effectiviteit van die activiteiten beantwoorden. De centrale vraagstelling luidt dan ook: hoe effectief waren de activiteiten van het IKV op het vlak van de interreligieuze dialoog in voormalig Joegoslavië? Deze effectiviteit wordt gemeten naar de mate waarin de vooraf gestelde doelen werden bereikt. De centrale vraag brengt een aantal deelvragen met zich mee. In de eerste plaats die van de context: speelde de religie een (belangrijke) rol bij het ontstaan en het verloop van de conflicten? Het antwoord op deze vraag is van belang omdat daarmee het belang van het voeren van een interreligieuze dialoog wordt aangegeven. Vervolgens is het nodig om het IKV nader te belichten. Dat is nodig om te weten hoe deze organisatie haar activiteiten ten aanzien van de interreligieuze dialoog heeft uitgevoerd. Wat is haar ontstaansgeschiedenis en wat zijn haar huidige activiteiten? Welke plaats neemt de interreligieuze dialoog daarin in? Wat is haar visie op de interreligieuze dialoog in (ex-)conflictgebieden? Dan de concrete projecten: welke waren dat en hoe was het verloop in termen van doelstelling, werkwijze en resultaten? Tenslotte wordt de onderzoeksvraag hernomen en beantwoord; wordt er een SWOT-analyse (sterkte/zwakte en kansen/bedreigingen) van de betreffende activiteiten gemaakt en worden enkele aanbevelingen gedaan.

De indeling van het werkstuk volgt deze deelvragen. Het eerste deel gaat over de (mogelijke) oorzaken van de jongste Balkanoorlogen, waaronder die van de religieuze tegenstellingen. Vervolgens een stuk over het IKV en een weergave van enkele gesprekken met (ex-)IKV-medewerkers. Dan een beschrijving en een analyse van de concrete activiteiten. Tenslotte de samenvatting en de conclusies, waarin een antwoord op de centrale vraagstelling wordt gegeven.

Het geheel is voorzien van voetnoten. Als bronnen heb ik gebruikt: (wetenschappelijke) literatuur, schriftelijk materiaal van het IKV en daarmee samenwerkende organisaties; tijdschrift- en krantenartikelen; interviews met de (ex-)IKV-functionarissen, die voor de betreffende projecten verantwoordelijk waren en enkele (buitenlandse) relaties daarvan.
Hoofdstuk 2. De conflicten in Joegoslavië en hun oorzaken.

Gedurende een jaar of tien jaren woedde er op de Balkan een wrede oorlog en nog steeds is het er niet geheel rustig. De meesten van ons hadden een dergelijke oorlog voor niet meer mogelijk gehouden. Hoe kon het gebeuren dat in het beschaafde Europa van de jaren negentig van de twintigste eeuw opnieuw een bloedige oorlog werd gevoerd? Waarbij de ene buur de andere bestreed; de ene stadswijk vocht tegen de andere; de ene gelovige de anders-gelovige vermoorde. De loopgraven langs de IJzer en de gaskamers van Auschwitz-Birkenau hadden ons ervan toch overtuigd dat oorlog de slechtst denkbare manier was om conflicten te beslechten? We hadden zelfs, zij het ternauwernood, de koude oorlog tussen het kapitalisme en het communisme overleefd. Nee, het zou ons niet nog eens gebeuren. Dat dachten we met onze rationaliteit. En toch gebeurde het ondenkbare.
Het Joegoslavië van voor 1990 was een aantrekkelijk land. Het was een multiculturele samenleving. Volken van zeer verschillende pluimage woonden door en met elkaar. Er waren veel gemengde huwelijken met nog meer gemengde nakomelingen. Het landschap was prachtig en de bevolking gastvrij. Vele Nederlanders gingen er graag en vaak met vakantie. De zon en de wijn waren er goed en verhoudingsgewijs goedkoop. Men was weliswaar communistisch, maar behoorde niet tot de vijandige soort. Ze waren geen lid van het ons bedreigende Warschaupact. De bevolking kon vrij reizen. De Socialistische Federale Republiek Joegoslavië werd alom geacht en geprezen en had als niet-gebonden land een vooraanstaande plaats in de wereldpolitiek. Tien jaar later is het land een rokende puinhoop. Honderdduizenden doden, miljoenen getraumatiseerden. De economieën zijn ingestort en de hoop op een betere toekomst vervlogen. Wat is er in vredesnaam gebeurd? Hoe kon het zover komen? Wat waren de oorzaken? Hoe konden wij ons zo vergissen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het nodig om te onderzoeken welke oorzaken een rol hebben gespeeld bij het ontstaan en voortduren van de recente Balkanoorlogen. Sinds het begin van de vijandelijkheden in 1991 hebben zich velen over deze vraag gebogen. Er is hierover inmiddels een ware vloed van literatuur verschenen. Daarin komt grofweg een vijftal belangrijke drijfveren naar voren. Achtereenvolgens zijn dit de historische, etnische, religieuze, economische en politieke. In het vervolg van dit hoofdstuk ga ik de diverse bij de recente crisis op de Balkan gehanteerde factoren achtereenvolgens aan een nadere beschouwing onderwerpen.

Eerst de historische factor. We zien dat al in de Romeinse tijd er een scheidslijn dwars over het gebied wordt getrokken. Aan het eind van de derde eeuw reorganiseerde keizer Diocletianus zijn immense rijk en deelde het in tweeën. De grens liep dwars over de Balkan: het huidige Kroatië en Slovenië kwamen bij het Westromeinse Rijk; de rest bij het Oostromeinse Rijk.[1] Deze vroege scheiding bleef bestaan, ook toen in de zesde eeuw Slavische stammen zich daar vestigden. Na de ondergang van het Westromeinse rijk kwam de noordelijke Balkan met Slovenië onder invloed van respectievelijk de Karolingers, het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie en de Habsburgers. Kroatië werd in de twaalfde eeuw gedurende twee eeuwen zelfstandig en kwam daarna onder Oostenrijks-Hongaars bestuur. De rest van het gebied bleef tot de 15e eeuw behoren tot de invloedssfeer van het Oostromeinse rijk. Na de ondergang daarvan werd de Balkan een onderdeel van het Osmaanse rijk ondanks het felle verzet van vooral de Serviërs en de Montenegrijnen. De uiteindelijke nederlaag van de Serviërs op het Merelveld in het huidige Kosovo vond op 28 juni 1389 plaats.[2] Er volgden eeuwen van Turkse overheersing. Die duurde tot de tweede helft van de negentiende eeuw als de macht van het Ottomaanse Rijk begint af te brokkelen en het nationalisme op de Balkan herleeft. Servië en Montenegro werden onafhankelijk. Bosnië-Herzegovina (BiH), Kroatië en Slovenië kwamen onder bestuur van de Dubbelmonarchie, Oostenrijk-Hongarije. Maar ondanks, of wellicht dankzij de herverdelingen, bleven de onderlinge spanningen. In Bosnië-Herzegovina leefden veel Kroaten en Serviërs en beide landen maakten aanspraak op het gebied. In het zuiden van Kroatië waren veel Serviërs gevestigd als een schild tegen de Osmanen: de Krajina. In Slovenië en de Vojvodina waren veel Hongaren gaan wonen. Over en weer maakte men aanspraken op elkaars grondgebied. Aan het eind van de negentiende eeuw werd de Balkan al een kruitvat genoemd. In juni 1913 breekt een eerste oorlog uit. Maar het werd nog erger. Als op 28 juni 1914, de verjaardag van de slag op het Merelveld, de Oostenrijks-Hongaarse kroonprins Franz Ferdinand een triomfantelijk bezoek brengt aan “zijn” Sarajevo, worden hij en zijn vrouw door een Servische nationalist vermoord. De vlam sloeg in de pan en de eerste wereldoorlog was een feit. Slovenië en Kroatië vochten aan de kant van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije; Servië aan de kant van de Entente. Er werden diepe wonden geslagen. Na de nederlaag van Duitsland en zijn bondgenoten werden de problemen op de Balkan als het ware ingepakt door de vorming van een geünificeerde Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen. In 1929 kreeg het de naam van Koninkrijk Joegoslavië. Er was even vrede op de Balkan. Dat duurde tot de Italiaanse en Duitse inval van begin 1941. De Sloveense en Kroatische legereenheden gaven zich zonder slag of stoot over en de regering vluchtte na elf dagen naar het buitenland. Opnieuw werd de Balkan verdeeld onder de overwinnende mogendheden Duitsland, Italië, Bulgarije en Hongarije. Het gebied van Kroatië en Bosnië-Herzegovina werd als onafhankelijke staat Kroatië een bondgenoot van Hitler-Duitsland. Servië kreeg een vazalregering. Kroatië had nog een rekening te vereffenen en vermoorde met Duitse steun enkele honderdduizenden Serviërs die binnen de grenzen van de nieuwe staat wonen. Maar al vrij snel na de Duitse bezetting organiseerde het verzet zich. Er ontstonden twee bewegingen. Een Servisch-nationalistische groep onder leiding van de anti-communist Michailovic en een communistische groep onder leiding van de Kroaat Tito. Beide groepen vochten tegen de bezetters en ook tegen elkaar. Toen in oktober 1944 de Duitsers de controle over het gebied verloren, weken de nationalisten uit naar Oostenrijk. Eenmaal teruggestuurd door de Geallieerden werd er wraak genomen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog verloren zo tussen de 1 en 1,7 miljoen Joegoslaven het leven. De wonden werden dieper en verser. De geschiedenis was zwaar beladen. Het wachten was op een nieuwe afrekening. De omstandigheden daarvoor werden mogelijk gemaakt door de volgende factoren, om te beginnen die van de etniciteit.

Etnisch gezien maken de volkeren van de Balkan, met uitzondering van de aanzienlijke Albanese, Turkse, Hongaarse en Roma minderheden, deel uit van dezelfde groep, nl. die van de Zuid-Slavische stammen, die ten tijde van de grote volksverhuizingen in de vroege Middeleeuwen vanuit het oosten zich in dit gebied vestigden. Over het algemeen werd ook dezelfde taal, het latere Servo-Kroatisch, gesproken. In de loop der jaren vervaagde echter de gezamenlijke etniciteit en werd deze vervangen door de van elkaar verschillende nationaliteit. Dat begon tot onderlinge spanningen te leiden vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. De Turkse druk verzwakte en de droom van een Groot-Servië en een Groot-Kroatië ontstond. Er volgden enkele onderlinge oorlogen. Maar ook na de unificatie bleven de spanningen bestaan. Dat bleek vooral bij de hervormingen die Tito van tijd tot tijd doorvoerde in evenzovele pogingen om de balans in het zo intern verscheurde land te handhaven. De eerste poging was met de grondwet van november 1945. De nieuwe Federatie bestond uit zes republieken: Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro, Servië en Macedonië. Kosovo, met zijn Albanese meerderheid en de Vojvodina, met zijn Hongaarse minderheid. kregen een autonome status binnen de republiek Servië. Na de grondwetswijziging van 1971 kregen zelfs de moslims, tot dan alleen een religieuze categorie, de status van een aparte staatkundige entiteit. De afzonderlijke nationaliteiten werden officieel erkend. Maar Servië en Kroatië voelden zich de verliezers van deze indeling en het bleef onrustig. In 1974 werd de grondwet opnieuw aangepast in een nieuwe poging de spanningen te beheersen. De verschillende republieken kregen vergaande bevoegdheden, elk een eigen grondwet, een wetgevende vergadering en een regering. Er volgde een soort verdeel-en-heers-politiek zonder merkbare successen. Want de spanningen bleven en de frustraties groeiden. Dat gold vooral voor de Kroaten met hun aanspraken op de Krajina en grote delen van Bosnië-Herzegovina en voor de Serviërs met hun aanspraken op Slovenië (het oostelijk deel van Kroatië), Kosovo (het historische hartland van de Serviërs waar de slag op het Merelveld plaatsvond) en Macedonië, dat tot zuid-Servie werd gerekend. Na de dood van Tito in 1980 viel het laatste restje legitimiteit onder het staatssysteem weg. Opnieuw werd Joegoslavië het kruidvat van Europa.[3]

Dan de religieuze kaart. We hebben al gezien dat het westen en noorden van de Balkan, het huidige Kroatië en Slovenië, bij de staatkundige reorganisaties van de eerste eeuwen AD werden ingedeeld bij het Westromeinse rijk. Het gebied kreeg het Latijnse schrift en ressorteerde onder de patriarch van Rome, het latere hoofd van de Rooms-katholieke kerk. Het oostelijke en zuidelijke deel van het gebied werd deel van het Oostromeinse rijk en in de negende eeuw vanuit het patriarchaat van Constantinopel gechristianiseerd. Dit gebeurde met behulp van het in die tijd geconstrueerde Cyrillische alfabet. In 1054 kwam het tot een breuk in de christelijke wereld. Het westelijk deel onder Rome en het oostelijk deel onder Constantinopel gingen los van elkaar verder. En zo werden het huidige Kroatië en Slovenië Rooms-katholiek en Servië en Macedonië Oosters-orthodox. De katholieken bleven het Latijnse alfabet hanteren en de orthodoxen het Cyrillische alfabet. Deze scheiding duurt tot op de dag van vandaag. Een lichte uitzondering vormde Bosnië-Herzegovina. In dit gebied had zich in de tiende eeuw een variant van het manicheïsme ontwikkeld, het bogomilisme. Deze vorm van christendom werd vooral door de katholieke Kroaten en Hongaren fel bestreden en er werden kruistochten georganiseerd om deze ketterij te vernietigen. Maar het bogomilisme hield stand tot de komst van de Turken in de 15e eeuw. [4] Toen begon de religieuze situatie te veranderen. De houding van de islamitische Turken ten opzichte van de overwonnen christelijke volken was in de regel tamelijk tolerant. Ze mochten hun eigen godsdienst blijven belijden, mits men bij elkaar woonde in afzonderlijke streken, dorpen en wijken en men extra belasting betaalde. Een groot probleem was echter, dat alleen moslims in dienst van de overheid mochten treden. Anders-gelovigen hadden daardoor niet de mogelijkheid om op die manier de belangen van de eigen familie of clan veilig te stellen. Dat was voor veel inwoners van Bosnië-Herzegovina reden om zich tot de islam te bekeren. Zo ontstond er in dat gebied een aanzienlijke moslim-minderheid, die na de terugtrekking van de Turken in een isolement kwam te verkeren. Dit duurde tot de grondwetsherziening van 1971, toen de Moslims ook als nationale entiteit werden erkend. De religie als zodanig speelde in het openbare leven slechts een geringe rol. Dit werd door Tito en de zijden ook niet toegestaan, omdat het een bedreiging zou kunnen zijn voor de zo fragiele Joegoslavische eenheid. Politici die de islamitische kaart speelden, zoals de latere president van Bosnië-Herzegovina Alija Izetbegovic, werden daarom bestreden en gevangen gezet.[5]

Economisch gezien was het gebied vanaf het midden van de negentiende eeuw uit elkaar gegroeid. Kroatië en Slovenië maakten deel uit van de Donaumonarchie en profiteerden van de bloei ervan. De andere gebieden ontworstelden zich slechts langzaam aan de Turkse overheersing en bleven in economische zin achter. Deze situatie veranderde in het latere Koninkrijk Joegoslavië en de Federale Republiek Joegoslavië nauwelijks. Zolang de economie enigszins floreerde en er een zekere mate van stabiliteit was, was er geen robleem. Maar in de loop van de jaren zeventig van de vorige eeuw zette een diepe economische crisis in die de tegenstellingen aanzienlijk verscherpte. Er ontstonden rijke en arme regio’s. Slovenië, Kroatië en de Vojvodina leverden eind jaren tachtig meer dan de helft van het Bruto Nationaal Product van Joegoslavië. Bosnië-Herzegovina en Kosovo bij elkaar slechts 15%. Nog schrijnender zijn deze cijfers als er gerekend wordt per hoofd van de bevolking: in Slovenië was het inkomen drie keer zo hoog als in Bosnië-Herzegovina. En in Servië drie keer zo hoog als in Kosovo. Tussen 1970 en 1990 verdubbelde de werkloosheid van 8% naar 16%, vooral in Servië en Bosnië-Herzegovina. Er ontstond hyperinflatie eind jaren tachtig. De nationale schuld aan het buitenland nam toe van 1 miljard US$ in 1976 tot 14 miljard US$ in 1990. De crisis versterkte de regionale verschillen en leidde tot een toenemende zelfstandigheid van de verschillende republieken en autonome gebieden. Dat had tot gevolg dat deze gebieden zich steeds meer van elkaar afsloten en als het ware afzonderlijke economische eilanden werden. Eind jaren tachtig was de ineenstorting van de Joegoslavische economie totaal. In feite functioneerde ze niet meer.[6] In economisch opzicht stonden de bewoners van de verschillende gebieden elkaar naar het leven.

Deze vier aspecten kort samengevat. In historisch opzicht waren er gedurende vele eeuwen tussen de volkeren van Joegoslavië diepe wonden geslagen. De laatste wonden, die van de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, lagen nog vers in het geheugen. Etnisch gezien lagen er geen grote tegenstellingen tussen de verschillende volkeren maar de diverse nationaliteiten waren eveneens sinds vele eeuwen gescheiden en vaak elkaars tegenstanders. Godsdienstig waren er wel grote verschillen tussen katholieken, orthodoxen en moslims. Maar over het algemeen leefden de gelovigen vreedzaam naast en door elkaar. In economisch opzicht was er sinds het midden van de negentiende eeuw een verschil tussen arme en rijke regio’s. De economische crisis in de periode 1970-1990 verdiepte deze tegenstellingen dramatisch.

Tenslotte het vijfde aspect, de politieke kaart. Tijdens en na de recente Balkanoorlogen is er veel onderzoek gedaan naar de oorzaken en drijfveren van de conflicten. De eerste publicaties wezen vooral de etniciteit aan als de belangrijkste schuldige. Maar de laatste inzichten wijzen vooral op de rol van enkele politieke partijen en hun leiders. De meest recente publicaties op dit punt wijzen eenduidig in die richting. [7] De analyse is in het kort als volgt. De verschillende politieke veranderingen van de jaren zeventig hadden de positie van vooral de Kroatische en Servische nationalisten versterkt.[8] Na de dood van Tito in 1980 en het daarop volgende politieke vacuüm konden deze zich in politieke partijen organiseren onder leiding van gearriveerde politici als Tudjman in Kroatië (HDZ) en Milosevic in Servië (SDS). Hoewel deze nationalistische partijen in de jaren tachtig zich geen meerderheid konden verwerven, slaagden zij erin om de toon te zetten en de agenda te bepalen. Ze kregen de media onder controle waardoor deze geheel gelijkgeschakeld werden. Doel van de nationalisten was de vestiging van een Groot-Kroatië en een Groot-Servië. Om dat doel te bereiken hanteerden zij pure machtspolitiek. Zij slaagden erin om het volk te “immobiliseren”, onbeweeglijk te maken, vast te zetten. De gelijkgeschakelde media zorgden voor de daarvoor noodzakelijke propaganda en agitatie. Eenmaal onbeweeglijk geworden, niet meer in staat zijnde over de eigen grenzen te kijken laat staan zelfstandig te handelen, konden de politici de andere factoren zoals de historische, de nationalistische, de religieuze en de economische verschillen en tegenstellingen uitbuiten en tegen elkaar uitspelen.

Voor het ontstaan van de recente Balkanoorlogen waren dus drie ingrediënten noodzakelijk. In de eerste plaats een aantal aspecten (historische, nationalistische, religieuze en economische) die gepaard gingen met een grote onderlinge verdeeldheid. Vervolgens een groep op macht beluste politici en ten slotte de mogelijkheden om die verdelende aspecten uit te buiten en te regisseren. Een verdere conclusie is, dat de godsdienstige verschillen tussen de diverse bevolkingsgroepen aanvankelijk slechts een geringe rol speelden. Maar naarmate de strijd vorderde, werden deze godsdienstige verschillen steeds meer werden gemobiliseerd door vooral de politieke elite. Daar kwam nog bij dat door het ineenstorten van de rechtstaat de verschillende religies aan invloed (macht) wonnen, omdat de functionalistische aspecten ervan toenamen. De religie dook als het ware in het gat dat door het wegvallen van de staat was ontstaan. Zo werden de afzonderlijke godsdiensten evenzovele partijen in de conflicten en vervulden zij een rol bij de escalatie daarvan. Heeft de interreligieuze dialoog in zo’n situatie een kans van slagen? Wat zijn enkele recente ervaringen van het IKV op dit punt? In de volgende hoofdstukken wordt daar nader op ingegaan. Eerst iets over het IKV als zodanig.


Hoofdstuk 3. Het Interkerkelijk Vredesberaad.

Het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) is in 1966 opgericht door negen Nederlandse kerken met de opdracht de problemen van oorlog en vrede te bestuderen; inzake deze problemen binnen de kerken voorlichting te geven en een proces van bewustwording te stimuleren; geïnterneerden passende actie aan te bevelen; het gesprek met de overheid en andere beleidskaders in de samenleving te voeren en de beleidsorganen van de kerken te helpen bij hun positiekeuze.[9] Het IKV werd algemeen, nationaal en internationaal, bekend vanwege haar leidende rol in de campagne “help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland” en de daarop volgende strijd tegen de plaatsing van Amerikaanse nucleaire kruisvluchtwapens in Nederland en enkele andere Europese landen. Tijdens en na deze campagne werden de activiteiten uitgebreid tot aanverwante, vaak dissidente, personen en groeperingen in centraal- en oost-Europa. Dit leidde tot het ontstaan van een veelvoud van relaties en netwerken tussen personen, organisaties en kerkelijke gemeenten in Nederland met partners in de landen van het toenmalige Warschaupact. Na de “Wende” van eind 1989 kon dit werk op bredere en diepere schaal worden voortgezet. Mede op initiatief van het IKV werd in oktober 1990 in Praag de Helsinki Citizens’Assembly (hCa) opgericht. Dit hCa heeft zich sindsdien ontwikkeld tot een pan-Europees netwerk van personen en burgergroepen met als doel de opbouw en instandhouding van een “civil society” in vooral de na de val van het communisme in Europa ontstane nieuwe democratieën . Sinds de oprichting van het hCa vindt een belangrijk deel van vooral de buitenlandse activiteiten van het IKV in nauwe samenwerking met lokale en regionale hCa-groepen plaats. Maar ook buiten Europa werd het IKV actief. Het uitbreken van de eerste Golfoorlog in 1990 leidde tot een toenemende spanning tussen het Westen en de Arabische wereld. Dit uitte zich ook tussen allochtonen en autochtonen in Nederland. In 1992 richtte het IKV samen met het Nederlands Centrum Buitenlanders, de Rooms-katholieke vredesorganisatie Pax Christi Nederland en enkele Arabische partners de “Euro-Arabische Dialoog van onderop” (EAD) op. Doel ervan is om de spanningen te verminderen door te werken aan horizontale netwerken van onderop zoals scholen, gemeenten, jongeren en vrouwengroepen in zowel Europa als de Arabische wereld en daarmee een bijdrage te leveren aan democratisering en gemeenschapsopbouw in die Arabische wereld.
Met de Balkan-oorlogen in de jaren negentig begon voor het IKV een nieuw en belangrijk gebied van activiteiten. Meestal samen met hCa-organisaties ter plekke zijn sindsdien in dit gebied tal van activiteiten ontplooid in alle gebieden van de voormalige federale republiek Joegoslavië. Enkele daarvan worden in dit artikel beschreven. Datzelfde gebeurde tijdens en na de oorlogen in het gebied van de zuidelijke Kaukasus (Georgië, Armenië, Nagorno Karabach en Azerbeidzjan). Ook zijn er activiteiten, samen met lokale vredesorganisaties, in de deelstaat Jummu en Kasjmir (India) en, tamelijk recent, op de zuidelijke Molukken. Al deze activiteiten werden en worden gefinancierd door de Nederlandse en Europese overheid, kerken en kerkelijke gemeenten, binnen- en buitenlandse medefinancieringsorganisaties, giften van particulieren en organisaties.
De IKV-aktiviteiten hebben de laatste jaren vooral betrekking hebben op conflictgebieden waar de “religieuze kaart” gespeeld wordt. De respectieve tegenstanders zijn tegelijk de andersgelovigen. Dat is het geval op de Balkan, waar de fronten gevormd worden door de godsdienstgrenzen tussen Orthodoxen, (Rooms)katholieken en Moslims. De EAD concentreert zich voor een belangrijk deel rond het conflict tussen Israël (vooral Joden) en het Palestijnse gebied, dat vooral Islamitisch is.
In de Kaukasus hetzelfde. Daar gaat het voornamelijk om de tegenstelling tussen christenen in Armenië (inclusief Nagorno Karabach) en het islamitische Azerbeidzjan. Hierbij is eveneens sprake van etnische grenzen (Slaven vs. Turken) maar ook deze lopen vrijwel parallel aan de religieuze grenzen. Daar staat tegenover dat in dit gebied de conflicten nauwelijks als religieuze conflicten ervaren worden. Tekenend is wellicht dat in enkele gevallen bij de verwoestingen de moskeeën opzettelijk zijn gespaard dan wel gerestaureerd.[10]
Bij de gevechten op de Molukken was er veel minder sprake van etnische of nationale verschillen, maar ging het uitsluitend om Moslims tegen Christenen en omgekeerd. Maar algemeen worden de oorzaken van het conflict daar socio-economische geduid met een sterke, wellicht bepalende, externe beïnvloeding.[11]
In 2004 heeft het IKV een ingrijpende organisatie doorgevoerd. In resulteerde in de totstandkoming van een andere aansturing en de vorming van een projectorganisatie onder leiding van een algemeen-directeur. Dit leidde tot het vertrek van Mient Jan Faber, die als algemeen-secretaris van het IKV enkele tientallen jaren het gezicht-naar-buiten-toe van het IKV was. Ook in 2004 herformuleerde het IKV haar visie, middelen en strategieën in een beleidsdocument “Volhardend in Vrede”.[12] Enkele passages uit dit document:
“Het IKV hanteert in zijn werk twee leidende principes: civiele samenleving en internationale presentie. Op basis hiervan en in langdurige en intensieve samenwerking met een aantal partners in conflictgebieden is een groot aantal succesvolle projecten gerealiseerd. Deze projecten hebben een of meer van de volgende doelstellingen:
…verzoening door religie.”
Over de IKV-opdracht:
“Betrekken van kerken bij de vraagstukken van vrede en veiligheid betekent niet per definitie dat die aandacht zich richt op de religieuze aspecten van een conflict. De betrokkenheid van de kerken bij het vredesthema zou in de eerste plaats voort moeten komen uit de concretisering van de opdracht tot naastenliefde en solidariteit met zwakken en verdrukten. Het IKV ziet de problematiek van vrede en veiligheid in de eerste plaats als een politiek probleem, ook als deze dit in de kerken aan de orde stelt. Dat neemt niet weg dat binnen de kring van de kerken er in elk geval bijzondere belangstelling en gevoeligheid is voor het religieuze aspect van conflicten.”
Onder het kopje “korte termijn doelstellingen” wordt als punt 6 (van de 7)vermeld: “Verzoening door religie.” De interreligieuze dialoog was de afgelopen jaren dus een der prioriteiten van het IKV. Maar als je kijkt naar de in de periode 2003-2006 begrote en uitgegeven gelden voor dit doel, dan blijkt dat toch relatief weinig te zijn. In 2003 werd hiervoor in de regio Zuid-oost Europa € 95.000 uitgegeven; 6% van het totaal van die regio. Voor 2004 waren deze cijfers € 81.000 en 7%. De begroting 2005 vermeldt een uitgave van € 101.000 en 9% en die van 2006 € 114.000 en 12%. De tendens is dus stijgend.[13]
Het recente beleid van het IKV ten aanzien van de interreligieuze dialoog in conflictgebieden is daarmee duidelijk verwoord: het is een beleidsprioriteit die wat de omvang ervan betreft in de praktijk relatief slecht uit de bus is gekomen. Als belangrijkste reden hiervan noemt het IKV het onvoldoende beschikbaar zijn terzake deskundige partners. De netwerken waarmee het IKV op de Balkan samenwerkt, hebben in de regel geen of onvoldoende contacten met de onderscheiden godsdienstige gemeenschappen. Sommige partners, zoals hCa Bosnië, zijn zelfs uitgesproken a-godsdienstig. Toch wil het IKV deze beleidsprioriteit ook in de toekomst handhaven. Vandaar dat het de strategie voor de komende jaren is, om in de hele Balkan een netwerk op te bouwen dat de mogelijkheid biedt om actief te participeren in de interreligieuze dialoog.[14]
Ondanks de gesignaleerde problemen vond er in de periode 2003-2006 toch een aantal activiteiten plaats. In de volgende hoofdstukken wordt beschreven en geanalyseerd welke concrete middelen daarbij zijn gehanteerd en welke resultaten zijn behaald.


Hoofdstuk 4. Tuzla en de Grupa Most

In oktober 1995 vond de algemene vergadering van de hCa plaats in Tuzla in Bosnië-Herzegovina. Onder de Nederlandse deelnemers was een medewerkster van Vluchtelingenwerk uit Schiedam en een predikant van een SoW-gemeente uit Alphen a/d Rijn. Tijdens die bijeenkomst ontstond het plan om iets te gaan doen aan het isolement van de mensen uit Tuzla. Samen met een medewerker van het IKV werd na afloop van de conferentie contact gezocht met de drie plaatselijke geestelijke leiders: de islamitische imam, de Rooms-katholieke geestelijke en de Servisch-orthodoxe pope. Zij toonden zich enthousiast en enkele maanden later, in maart 1996, werd er in Nederland de Grupa Most (brug-groep in het Servo-Kroatisch[15]) opgericht. Later werd de dit een officiële Stichting. Doelstelling ervan was het leggen van contacten tussen de religieuze gemeenschappen van Tuzla enerzijds en Alphen a/d Rijn en Schiedam anderzijds. De daarbij gehanteerde trefwoorden waren: ontmoeting, wederkerigheid, bemoediging, verheldering en assistentie. In januari 1998 werd in Tuzla met steun van het IKV de Grupa Most Tuzla opgericht. Sinds zijn ontstaan heeft de Grupa Most een drietal activiteiten ontplooid.[16]
In de eerste plaats het organiseren van ontmoetingen tussen jongeren uit Tuzla en Alpen a/d Rijn - Schiedam. Elk jaar was er, te beginnen in 1999, in de zomermaanden een groep van 8-13 jongeren, vergezeld door enkele volwassen begeleiders, een week of twee over en weer te gast. De delegatie uit Tuzla was steeds “gemengd” samengesteld: zoveel mogelijk gelijke aantallen moslims, Rooms-katholieken en Servisch-orthodoxen. De delegaties uit Nederland bestonden uit protestanten en sinds de aansluiting van een RK-parochie in Alphen a/d Rijn bij de Grupa Most Nederland, ook uit katholieken. Dank zij de goede contacten die inmiddels met de Turkse moskeeën in Schiedam en Alphen a/d/ Rijn waren ontstaan, reisde de laatste twee keer ook een Nederlandse moslim-jongere mee naar Tuzla. De bezoeken in Nederland verliepen volgens een vooraf geprogrammeerd patroon. Gesprekken met leeftijdsgenoten, bezoeken aan kerken en moskeeën en, natuurlijk, een rondvaart door de Amsterdamse grachten. De huisvesting was voornamelijk bij gastgezinnen, zo mogelijk bij iemand thuis die al eens aan een dergelijke reis had deelgenomen.
De jongeren-uitwisselingen kregen veel bijval en publiciteit. Vooral in de beginjaren was het geen probleem voldoende deelnemers te vinden. De laatste jaren verliep de werving moeizamer.[17] Daar kwam nog bij, dat de organisatie van Bosnische kant de laatste tijd te wensen overliet. Soms was er geen of slechts een summier programma gemaakt en moest men het hebben van improvisatie.
De tweede groep activiteiten bestond uit het houden van een aantal seminars tussen Grupa Most-leden uit Nederland, hun Bosnische counter-parts en leden van de drie religieuze gemeenschappen in Tuzla rond een concreet actueel thema. De seminars werden in Tuzla gehouden, veelal in combinatie met bezoeken in het kader van een jongerenuitwisseling dan wel bestuurscontacten over en weer. Ook bij deze activiteiten was er sprake van een actieve participatie van de zijde van het IKV.
Verder werd door Grupa Most Tuzla materiele steun verleend aan enkele geïsoleerde en arme gemeenschappen in de buurt en werd een aantal keren door de drie religieuze leiders gezamenlijk aandacht geschonken aan religieuze hoogtijdagen zoals het einde van de Ramadan en het Kerstfeest.
Belangrijk was een bezoek dat door de drie religieuze leiders uit Tuzla werd gebracht aan Grupa Most Nederland tijdens de vredesweek van 2001. Bezoeken werden gebracht aan o.a. plaatselijke kerken, het IKV, Kerkinactie, de Raad van Kerken en enkele politici. Ook rond dit bezoek was er vrij veel publiciteit. Tijdens het bezoek werd de idee besproken van een meer permanente gezamenlijke activiteit in Tuzla. Toen werd de basis gelegd voor de volgende groep activiteiten.
Deze bestond uit de oprichting van een permanent International Multireligious Center Most (IMCM). Dat gebeurde begin februari 2003 als een gezamenlijke activiteit van Grupa Most en het IKV. In Bosnië werd rond die tijd een officiële Stichting IMCM opgericht. Op de oprichtingsvergadering waren ongeveer dertig personen, tien van elke religie, aanwezig. Het Nederlandse persbericht maakte melding van een ambitieuze opzet: Het ontmoetings- en dienstencentrum moet een zichtbaar, merkbaar en tastbaar symbool van vrede, verzoening en goede wil worden, een aanbod vanuit de religieuze gemeenschappen aan de gehele bevolking van Tuzla …..aan de mensen in Bosnië en Europa. Het bestuur van de stichting IMCM stelt voor om klein te beginnen vanuit een bescheiden te huren kantoor met vrijwilligers en een kleine staf van beroepskrachten. Een internationaal adviseur, mede mogelijk gemaakt door het IKV, zal voor de noodzakelijke begeleiding zorgen. Het bestuur van het IMCM wil starten met de volgende activiteiten:
- lezingen met openbare discussies, om de inwoners van Tuzla kennis te laten maken met elkaars religie en het onderlinge respect te bevorderen;
- inventarisatie van de problemen waarmee jongeren kampen in deze tijden van economische uitzichtloosheid. Vooral verslavingsproblemen…;
- hulp aan mensen die dagelijks lijden onder geweld, vaak gerelateerd aan of voortkomend uit recente oorlogservaringen;
- interreligieuze seminars voor mensen uit heel Bosnië, over mensenrechten, ecologie, democratisering enz.[18]
Afgesproken werd dat er een proefperiode van een jaar zou worden aangehouden, voordat er een besluit zou worden genomen over eventuele uitbreiding van activiteiten en/of het bouwen van een centrum.
Het IKV droeg voor het grootste deel bij aan de financiering van deze activiteiten.[19] De regionale vertegenwoordigers van IKV hebben steeds met raad en daad terzijdegestaan.
De feitelijke start van het centrum ging met de nodige praktische problemen gepaard. Het begon al met het plan van de Bosniers om een nieuw centrum te laten bouwen. Maar dat zou veel te veel geld kosten en strookte niet met het idee van eerst een proefperiode. Het kostte veel tijd en moeite om de Bosniers daarvan te overtuigen. Een volgend probleem ontstond bij de selectie van de stafkrachten. Dat wilden de Bosniers zelf doen en zij wensten geen Nederlandse inmenging. Uiteindelijk werd uit de onderscheiden religieuze groepen een drietal stafleden aangesteld (waaronder een dochter van de imam) en een bescheiden kantoor gehuurd. Eind 2003-begin 2004 begonnen de werkzaamheden en in oktober 2004 vond er te Tuzla een eerste evaluatie plaats. Er waren vragen gerezen over de financiële afwikkeling, de stafbezetting en het gebrek aan initiatieven. Deze ontmoeting verliep moeizaam. Het dagelijks bestuur van Grupa Most Tuzla had geen tijd. Van de oorspronkelijke drie religieuze leiders (uit 2001) was alleen de imam nog dezelfde. De RK-geestelijke was vervangen en zijn opvolger woonde niet meer in Tuzla. De nieuwe pope was op zich wel enthousiast, maar had een grote ervaringsachterstand. En de imam, die eerst zo’n voorstander was geweest, had onverwachts zijn houding in negatieve zin veranderd.[20] Vanwege deze situatie kwam het gehele project onder druk te staan. In een laatste poging het vastgelopen proces vlot te trekken stuurden het IKV en Grupa Most Nederland in december 2004 een brief naar het bestuur van het IMCM in Tuzla. Er werd geen antwoord ontvangen. Toen werd er begin 2005 een persoonlijke brief gezonden aan de drie religieuze leiders met de vraag hoe zij tegen de toekomst van het IMCM aankeken. Alleen de orthodoxe pope reageerde positief. De definitieve evaluatie door IKV en Grupa Most Nederland vond plaats in oktober 2005. Besloten werd het project te beëindigen. Dit besluit werd met de daaraan ten grondslagliggende motieven nog dezelfde maand aan alle dertig leden van Grupa Most Tuzla bericht. Er kwamen slechts twee reacties. Van een individueel bestuurslid en, opnieuw, van de Servisch-orthodoxe pope. Laatstgenoemde drukte daarin zijn teleurstelling uit en bedankte Grupa Most Nederland voor de inspanningen van de laatste jaren.
Waarom mislukte dit project? Door Grupa Most Nederland werd het grote cultuurverschil tussen Nederland en Bosnië gezien als de belangrijkste oorzaak. De grote verschillen tussen Nederland en Bosnië op het gebied van het al dan niet nakomen van gemaakte afspraken, de afwezigheid van complete financiële verantwoordingen, het ontbreken van een planmatige organisatie, de rol van leiders in combinatie met de inzet van vrijwilligers en het bevoordelen van de eigen groep, maakten het onmogelijk om nog verder met elkaar samen te werken. Ondanks dat alles werd er door Grupa Most Nederland ook een aantal zaken als zeer positief benoemd: aan Nederlandse zijde was er veel geleerd over de situatie in Bosnië en het wel en wee van haar bewoners. De jeugduitwisselingen werden als verrijkend ervarend. Er waren in Tuzla zinvolle bijeenkomsten geweest tussen de leden van de verschillende godsdienstige groepen die baanbrekend waren geweest. De concrete ontmoeting met de Bosniers hadden veel bijgedragen aan een beter begrip en inzicht in de complexiteit van de Bosnische oorlogen. Het stopzetten van de jongerenuitwisselingen leidde bij een aantal Schiedamse jongeren tot enig onbegrip. Wellicht worden enkele contacten in de toekomst -op persoonlijke titel- voortgezet.[21]

De activiteiten van de Stichting Grupa Most werden begeleid door een intensieve publiciteitscampagne. Er verschenen steeds persberichten en nieuwsbrieven. Er stond een honderdtal adressen op de verzendlijst: kerkelijke en andere organisaties evenals geïnteresseerde particulieren. In Bosnië besteedden zowel de lokale als de nationale pers een aantal keren aandacht aan het initiatief. Op het Internet staat nog steeds (juni 2006) een informatieve, zij het niet meer actuele, website. Van de bezoeken van de jongerengroepen werd regelmatig in plaatselijke en landelijke media bericht.


Hoofdstuk 5. Het IKV in Macedonië.

In het recente verleden is het IKV betrokken bij een aantal activiteiten op het vlak van de interreligieuze dialoog in Macedonië. De context in dit land was een andere dan in bijvoorbeeld Bosnië-Herzegovina of Kroatië. Weliswaar kent ook Macedonië een etnisch gemengde bevolking (ongeveer 3% Roma, 5% Turks, 25% Albanees en 65 % Slavisch) maar er was geen grootschalige oorlog gevoerd met de bijbehorende moordpartijen en etnische zuiveringen. De situatie was dus in verhouding tot die andere Balkan-landen minder problematisch. Maar ook in Macedonië is gevochten. In de lente van 2001 waren strijders van het Albanese Bevrijdingsfront (UCK) het land binnengetrokken en hadden enkele keren slag geleverd met Macedonische ordetroepen. Maar al in augustus van dat jaar werd er onder grote internationale druk een vredesakkoord gesloten tussen de Macedonische regering en vertegenwoordigers van de Albanese minderheid. In dat akkoord werd afgesproken dat bestuur en regelgeving meer op de multi-etnische samenstelling van de Macedonische bevolking zouden worden afgestemd. Maar ondanks het akkoord en de daarop volgende veranderingen bleef de spanning hevig. Vooral tussen de Albanezen en de Slaven in het noordoosten van het land, waar de meeste Albanezen wonen. Maar ook de positie van de Turken en de Roma bleef onder druk staan. De etnische tegenstellingen werden doorvertaald naar interreligieuze spanningen. De grote meerderheid van de Albanezen is moslim, de Slaven zijn veelal Macedonisch-orthodox, de Turken moslim en onder de Roma bevinden zich nogal wat protestantse en katholieke christenen.[22]
Dan de activiteiten van het IKV, samen met lokale partners uitgevoerd. In de eerste plaats het Inter-ethnic Project in Gostivar (IPG), een stad in het noordwesten van het land met een Albanese meerderheid. Het IPG is in 2000 opgericht als een gemeenschappelijk initiatief van enkele burgers uit Gostivar en het IKV. Het doel ervan is om de interetnische verhouding ter plaatse te verbeteren. Sinds zijn ontstaan heeft het IPG een groot aantal activiteiten ondernomen variërend van het opzetten van een schaakclub voor senioren, het verwijderen van zwerfafval en het uitgeven van een tweewekelijkse krant in de drie talen die daar gesproken worden, het Macedonische, het Albanees en het Turks. Op het vlak van de interreligieuze dialoog heeft het IPG in Gostivar de restauratie van het stedelijke kerkhof, dat ernstig vervallen was geraakt, ter hand genomen. Dit kerkhof bestaat uit een moslimdeel en een christelijk deel, gescheiden door een breed zandpad. Voordat de werkzaamheden begonnen, werd er een interreligieuze plechtigheid gehouden waar de imam en de Macedonisch-orthodoxe pope hun zegen gaven over dit werk. Vervolgens hebben vrijwilligers van beide godsdiensten het kerkhof weer op orde gebracht door bijv. de graven schoon te maken en waterleiding aan te leggen. Door dit project hadden de pope en de imam weer voor het eerst sinds jaren weer contact met elkaar en is er een basis gelegd voor een groeiende toenadering tussen beide geloofsgenootschappen.[23]

Het succes van het IPG leidde tot de oprichting van een soortgelijke organisatie (IPK) in Kumanovo, een stad in het oosten van Macedonië met een overwegend Slavische bevolking. Tijdens de schermutselingen van de lente van 2001 was daar stevig gevochten en vele kerken en moskeeën waren beschadigd of vernietigd. Anders dan in Gostivar hadden de mensen dus traumatiserende oorlogservaringen opgedaan en was het klimaat voor een inter-etnische en -religieuze dialoog veel moeilijker. Daarom kwam dit IPK-project moeizaam van de grond. Zo was er in het begin sprake van regelrechte tegenwerking van de zijde van de orthodoxe kerk. Toch is er een poging gedaan om de communicatie over en weer op gang brengen. Er is een boek gemaakt met foto’s van religieuze gebouwen, symbolen en voorwerpen met de daarbij behorende verklarende teksten. Op die manier kon men kennis nemen van de opvallende kenmerken van elkaars religie met de achtergronden ervan. Het boek werd verspreid via het gemeentehuis, kerken en moskeeën en vond gretig aftrek.[24]

Een derde activiteit had betrekking op de inspraak bij een voorstel tot wijziging van de (grond)wet. In de grondwet had de Macedonisch-orthodoxe kerk een speciale, bevoorrechtte, positie. Na de gevechten in het voorjaar van 2001 werd er een akkoord gesloten waarin onder meer opgenomen werd dat ook andere godsdiensten met name in de grondwet zouden worden opgenomen. Op het ontwerp voor een nieuwe wettekst kwam veel commentaar omdat daarin de speciale positie van de Macedonisch-orthodoxe kerk werd gehandhaafd. Mede op initiatief van het IKV werd er een uitgebreide lobby in gang gezet. In augustus 2003 werden in een aantal plaatsen, op neutraal terrein, bijeenkomsten gehouden. Deelnemers waren vertegenwoordigers van de verschillende geloofsgemeenschappen. Onderwerp was het wetsontwerp en de kritiek daarop. In oktober 2003 werd er een grote landelijke bijeenkomst gehouden van religieuze vertegenwoordigers uit het hele land met sprekers uit binnen- en buitenland, pers etc. Het resultaat was dat het wetsontwerp werd ingetrokken. Er kwam een nieuw voorstel na consultatie van vertegenwoordigers van de religieuze gemeenschappen.[25] Opnieuw werden het IKV en haar partners actief in het politieke proces. In de loop van 2005 werden er in diverse Macedonische steden publieke discussies en round tables rond het thema van het multiculturalisme en de multiconfessionaliteit georganiseerd. Inmiddels is de grondwet gewijzigd en is er een nieuwe wet op de religieuze groepen, waarin de verhouding tussen kerk en staat in Macedonië is vastgelegd, van kracht geworden. In deze wet behouden de traditionele religies als de Macedonisch-orthodoxe kerk, de Rooms-katholieke kerk en de Moslimgemeenschap een bijzondere positie en critici menen dat er van een feitelijke scheiding tussen kerk en staat geen sprake is. Het IKV voert samen met haar Macedonische partner, het Helsinki Comité voor Mensenrechten, oppositie tegen deze wet. Begin 2006 organiseerden zij in Skopje een conferentie “Vrijheid van Religie en Overtuiging in Macedonië”. Aanwezig waren ambtenaren, juristen, mensenrechtenactivisten, diplomaten en journalisten. De meeste deelnemers vertegenwoordigden de verschillende religieuze groepen van het land. Maar de grootste religieuze groepering, de Macedonisch-orthodoxe kerk stuurde slechts een zwijgzame jonge priester als vertegenwoordiger. Het bestuurslid van het IKV K. Blei hield een toespraak. De inzet van het IKV op dit vlak zal worden gecontinueerd. Dit gebeurt onder andere door de steunverlening aan een priester die van de Macedonisch-orthodoxe kerk overging naar de Servisch-orthodoxe kerk en daardoor in grote problemen is gekomen. [26]

De vierde activiteit was het organiseren van een cursus voor een vijftiental geestelijken uit Macedonië bij het Hendrik Kraemer Instituut (HKI) in Oegstgeest/Utrecht in januari 2005. Initiatiefnemers waren het IKV, Kerkinactie en het HKI. Het ging om jonge geestelijken in middenposities. Deze keuze was bewust; men ging ervan uit dat hogergeplaatste functionarissen vaak vastgeroest zijn door hun positie en een echte dialoog tussen de deelnemers daardoor niet van de grond zou kunnen komen. De deelnemers kwamen uit de moslimgemeenschap (6), Macedonisch-orthodoxe kerk (6) en enkele protestantse kerken (3). De cursus werd georganiseerd vanuit de vooronderstelling dat religie een belangrijke rol kan spelen bij de opbouw van een vreedzame samenleving. Het doel was dan ook om de deelnemers te bemoedigen om actief deel te nemen aan het maatschappelijke veranderingsproces door de religie in te zetten voor verzoening in plaats van geweld.[27]


Hoofdstuk 6. Het IKV in Servië en Kosovo.

In 2004 rees de vraag of er ook in Servië en Kosovo mogelijkheden waren voor religieuze dialoog, verzoening tussen de godsdiensten en of er überhaupt vrijheid van godsdienst en godsdienstige uitingen was. Om daar achter te komen vond er begin mei 2004 een fact-finding mission plaats van het IKV, Pax Christi Nederland en het Nederlandse Helsinki Comité. Er werd gesproken met tal van overheidsfunctionarissen, religieuze leiders, vertegenwoordigers van mensenrechtengroepen en andere niet-gouvernementele organisaties en met mensen werkzaam op universiteiten. De conclusies waren redelijk positief en de aanbeveling na afloop van de reis luidde dan ook dat er mogelijkheden voor concrete actie waren. Dat gold vooral voor Servië en in veel mindere mate voor Kosovo. Kort voor het bezoek van de delegatie aan Kosovo waren er uitbarstingen van geweld geweest als gevolg waarvan vele orthodoxe kerken waren aangevallen en verwoest. Bovendien waren de gesprekspartners tamelijk nieuw voor elkaar. Daardoor, in deze situatie van dreiging en wantrouwen, was er bij de betrokken religieuze leiders weinig of geen bereidheid een dialoog te starten. Het IKV besloot daarop zijn plannen voor Kosovo in de ijskast te doen.

In Servië werden contacten gelegd met een orthodoxe pope, die bereid werd gevonden om de nodige initiatieven te nemen. Het betrof een redacteur van het blad van de Servisch-orthodoxe Kerk, die wel een poging wilde wagen. Door ziekte van betrokkene werd dit project vertraagd. Het IKV dacht aan een eerste opzet bestaande uit het organiseren van een multireligieuze round table in een bisdom dat openstond voor een dergelijke activiteit. Dit met de gedachte dat als er van het begin af aan weerstand was van de zijde van de grootste kerk, de Servisch-orthodoxe, een goede dialoog niet van de grond zou kunnen komen. Deze round table is niet tot stand gekomen. Belangrijkste reden daarvan was dat de partners van het IKV onvoldoende contacten hadden met de kerkelijke instanties. Vooral met de Servisch-orthodoxe kerk was er geen goede verstandhouding. Vandaar dat het IKV in 2005 besloot om eerst te gaan werken aan een beter en geschikter netwerk van partners op de hele Balkan. [28]


Hoofdstuk 7. Persoonlijke ervaringen van enkele (ex-)IKV-ers.

Niet alle ervaringen worden op papier vastgelegd. Soms blijven gevoelens en meningen steken in de geheugens van mensen. Om wat voor reden dan ook. Toch maken zij ook deel uit van het verhaal. Om die reden heb ik enkele (ex-)IKV-ers gevraagd naar hun persoonlijke ervaringen en hun evenzeer persoonlijke meningen. Hieronder volgt een samenvatting van die gesprekken. Ter wille van de leesbaarheid heb ik die in een verhaalvorm gegoten.

“Op de Balkan en in de Kaukasus functioneren godsdienst en religie anders dan bijvoorbeeld in Westeuropa. Men behoort tot een geloofsgemeenschap door geboorte. Van een vrije keuze is vrijwel geen sprake. Men maakt dan ook automatisch deel uit van de betreffende kerkelijke organisatie. En men accepteert dus het gezag van de geestelijke, de priester of de imam. Op godsdienstig gebied en tijdens de grote levensmomenten als geboorte, huwelijk en dood, is hij de autoriteit. Als je dus een gesprek wilt openen over zaken als godsdienst en oorlog, dan kun je niet om die geestelijke heen. Zo gaat dat in die streken. Al vele eeuwen lang.” [29]

“Daar sta je dan. Op een kerkhof, ergens in Bosnië. Een gesneuvelde jongeman wordt begraven. De hele familie met neven en nichten, opa’s en oma’s, staat er huilend bij. De geestelijke voert het woord. Waar moet hij over praten? Over de waanzin van de oorlog, die ook dit leven gekost heeft? Over de zinloosheid van het sneuvelen? Over de wandaden die misschien ook door de dode zijn begaan? Nee, natuurlijk niet. Als hij en de nabestaanden worden geconfronteerd met de laatste vragen van leven en dood, dan verbleekt de werkelijkheid. En dus gaat het over andere dingen.”

Dan gaat het inderdaad over andere dingen. Over heldenmoed. Het ultieme offer, gebracht voor het vaderland. Een voorbeeld voor anderen. Een geliefde, die nooit vergeten zal worden. Niet zijn daden, niet zijn sterven. De geestelijke zal hem letterlijk en figuurlijk de hemel in prijzen. Die geestelijke kan niet anders, ook al zou hij diep in zijn hart wel willen. Hij vervult zijn taak; hij is functionaris. Hij doet zijn plicht; datgene wat de nabestaanden en zijn geloofsgemeenschap van hem verwachten. Als hij het anders zou doen, dan verzaakt hij niet alleen zijn taak tegenover de familie van de dode, hij verliest ook het gezag en het draagvlak van zijn gemeenschap. Zijn baan en bestaanszekerheid staan dan op de tocht.

“Kerkleiders? Conferenties? Vooral in het begin van de Balkan-oorlogen werden er regelmatig interreligieuze conferenties belegd. Gefinancierd vanuit Westeuropa. Vaak gehouden op een min of meer neutrale plek. Georganiseerd vanuit de opvatting dat als religie zo’n grote rol speelde bij het ontstaan en verloop van de oorlogen, die religie ook een deel van de oplossing zou kunnen zijn. Als de steun van de godsdienst zou ophouden, en de vrede zou worden gepreekt, dan zou het conflict kunnen worden beëindigd. Zeker als de kerkleiders daarbij voorop zouden gaan. Zo was ik begin jaren negentig in Marienborn, Slovenië, met kerkleiders uit de Katholieke, Orthodoxe en Moslim-hoek. Na enkele dagen praten zou er normaal gesproken een gemeenschappelijke slotverklaring moeten komen. Zo gaat dat met dit soort conferenties. Maar uit ervaring weet ik, dat zulke verklaringen niets voorstellen. De scherpe kantjes zijn ervan afgesleten en er staan alleen dingen in, waar iedereen het mee eens kan zijn. Dat men voor vrede is en tegen oorlog enzo. Dus ik stelde voor om het zonder gezamenlijke schriftelijke slotverklaring te doen en ieder voor zichzelf te laten spreken. Aldus geschiedde. Toen kwam de Sloveense TV. Ze wilden de drie belangrijkste geestelijk leiders graag hand in hand in beeld. Ook dat gebeurde. Iedereen sprak kort voor de camera. De katholiek en de moslim spraken enkele mooie en bemoedigende woorden. Toen kwam de orthodox aan het woord. Hij bedankte voor de gastvrijheid en zijn uitnodiging voor het bijwonen van de conferentie, maar wees vervolgens op de huichelachtigheid en de leugens van de imam, die hier wel mooie woorden sprak, maar wiens praktijk een gans andere was. Daarmee werd de persconferentie beëindigd. Na afloop sprak ik de orthodoxe gezagsdrager aan: waarom heb je dat gedaan? Zijn antwoord was even duidelijk als ontluisterend: ”Ik kan hier wel aardige dingen over de anderen zeggen, en ik kan ze nog eens menen ook, maar ik ga nu weer naar huis. En daar is alles anders”. Ook kerkleiders zijn in die landen publieke functionarissen met een specifieke positie en een dito plicht. Als ze daaraan geen gevolg geven worden ze ontslagen of verliezen hun draagvlak. Allemaal, zonder uitzondering, zitten ze gevangen in die positie en ze kunnen zich daarvan niet bevrijden. Hun bestaan is verbonden met die van hun zuil. Alleen de toppen van die zuilen spreken wel eens met elkaar. Vrijblijvend”.


Hoofdstuk 8. De resultaten.

In dit hoofdstuk zal ik eerst de beschreven IKV-projecten beoordelen op hun effectiviteit. De effectiviteit gemeten naar de mate waarin de vooraf gestelde doelstellingen werden bereikt. Vervolgens maak ik een SWOT-analyse van de interreligieuze dialoog op de Balkan in zijn algemeenheid, daarbij gebruikmakend van de tot nu toe door het IKV opgedane ervaringen.

Eerst het IMCM-project in Tuzla. Bij de aanvang ervan, in februari 2003, werd het uiteindelijke doel helder geformuleerd: Het ontmoetings- en dienstencentrum moet een zichtbaar, merkbaar en tastbaar symbool van vrede, verzoening en goede wil worden, een aanbod vanuit de religieuze gemeenschappen aan de gehele bevolking van Tuzla …..aan de mensen in Bosnië en Europa. Het bestuur van de stichting IMCM stelt voor om klein te beginnen vanuit een bescheiden te huren kantoor met vrijwilligers en een kleine staf van beroepskrachten. Een internationaal adviseur, mede mogelijk gemaakt door het IKV, zal voor de noodzakelijke begeleiding zorgen.
Bij de beëindiging ervan in oktober 2005 was de stand van zaken als volgt. Er was een kantoor in Tuzla met een drietal beroepskrachten. Maar vanuit dit centrum werden weinig activiteiten ontplooid. De stafleden hadden nauwelijks mandaat van het bestuur, dat bestond uit de drie religieuze leiders. Dit bestuur functioneerde slecht. Het draagvlak in Tuzla was bijna geheel weggevallen; alleen de Servisch-orthodoxe pope stond er nog vierkant achter.[30] Het geloof in een beter vervolg was zowel in Bosnië als in Nederland verdwenen.[31] Het beoogde doel was niet bereikt. In die zin is het project mislukt. Wat natuurlijk nog niet wil zeggen dat ook alle ondernomen activiteiten voor niets waren geweest. Grupa Most Nederland noemde als positieve punten: de jongerenuitwisselingen; het meer en beter inzicht in elkaars omstandigheden; het doorbreken van het isolement van Tuzla; de verrijkende persoonlijke contacten en de door het project totstandgekomen contacten met enkele kerken en moskeeën in Nederland. En in de laatste brief van de Servisch-orthodoxe pope schreef hij: “De tijd die we samen in Tuzla doorbrachten was een heel goede periode waarin wij hier goede mogelijkheden hadden om te zien hoe jullie hebben gewerkt aan verzoening en verbetering van interetnische relaties.”
Hoewel het eindresultaat, een permanent centrum, niet bereikt werd, waren er dus toch ook positieve resultaten te melden.

Dan de projecten in Macedonië. Het IPG heeft als doel de interetnische relaties te verbeteren. De interreligieuze component ervan bestond uit een project om samen met de plaatselijke imam en pope het kerkhof op te knappen. Dat lukte en beide geestelijke leiders hadden voor het eerst sinds lang weer contact met elkaar. Er was een basis gelegd voor verdere toenadering. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of dat ook daadwerkelijk gebeurd is. Maar gemeten naar de bescheiden doelstelling van dit project - het door middel van het opknappen van het kerkhof verbeteren van de relaties tussen de verschillende etnische en religieuze groepen – was er sprake van een succes.
Door de oorlogservaringen was de situatie bij het IPK-project aanzienlijk moeizamer. Vandaar dat er vooral gekozen werd voor het bevorderen van de communicatie tussen de verschillende etnische- en geloofsgroepen. Het gekozen middel -een boekwerkje met foto’s en begeleidende teksten van de verschillende religieuze gebouwen en dito uitingsvormen- werd via de kerken en moskeeën verspreid en vonden gretig aftrek. Deze activiteit kan daarom succesvol genoemd worden.[32]
Vervolgens de inspanningen ten behoeve van een goede wetgeving aangaande de verhouding tussen de staat en de kerkgenootschappen. Het IKV heeft samen met anderen kunnen bewerkstelligen dat een in eerste instantie slecht wetsvoorstel werd ingetrokken. Uiteindelijk kwam er een veel betere regeling. Maar de uitvoering laat nogal te wensen over zodat de inspanningen van het IKV op dit punt worden voortgezet. Maar de tot nu toe bereikte resultaten zijn hoopgevend, zodat ook dit project tot nu toe als succesvol kan worden beschouwd.
Tenslotte de cursus voor een achttiental geestelijken die het IKV in samenwerking met het Hendrik Kraemer Instituut en de medefinancieringsorganisatie van de PKN, Kerkinactie, organiseerde. Hiervan is geen evaluerend verslag beschikbaar. Het is overigens niet zo gemakkelijk om bij cursussen als deze een goede effectiviteitmeting te doen. De mate waarin de doelstellingen bereikt worden zal immers pas op langere termijn zichtbaar worden, waarbij het nog de vraag blijft in hoeverre deze het gevolg zijn van de betreffende cursus. Aan de andere kant is het al een succes te noemen dat deze cursus heeft kunnen plaatsvinden. Ondanks de vaak gepolariseerde situatie in Macedonië slaagde men er toch in om gelijke aantallen deelnemers uit de verschillende geloofsgroepen bijelkaar te krijgen.

In Servië en Kosovo heeft het IKV in de afgelopen jaren nauwelijks activiteiten op het vlak van de interreligieuze dialoog ondernomen. Een nadere analyse daarvan is dan ook niet mogelijk.

Dan de SWOT-analyse. Bij een dergelijke analyse worden de sterkte punten (Strengths), de zwakte punten (Weaknesses), de kansen (Opportunities) en de bedreigingen (Threats) van een product, proces of organisatie op een rijtje gezet en van daaruit conclusies getrokken. De sterke en zwakke punten zijn interne factoren, bepaald door het product, de organisatie of het proces zelf. De kansen en bedreigingen vormen de externe factoren en zijn dus afhankelijk van tijd, plaats en situatie. De SWOT-analyse is ontwikkeld als marketing-instrument maar kan ook op de interreligieuze-dialoog-projekten van het IKV op de Balkan worden toegepast. Ook al zijn deze voor een deel al beëindigd. Want daaruit kunnen conclusies getrokken worden die nuttig kunnen zijn voor de toekomst. De waarde van een SWOT-analyse is echter relatief en moet in combinatie met andere gegevens, zoals die in het eerste deel van dit hoofdstuk, gezien worden. De analyse heeft betrekking op het geheel van de beschreven activiteiten en dus niet op de projecten afzonderlijk.

Eerst de sterke punten (S) van de activiteiten. Ik zal een drietal daarvan noemen.
- De interreligieuze dialoog is altijd persoonlijk. Het is geen onderhandelingsronde tussen vertegenwoordigers van verschillende stromingen, maar een intensieve ontmoeting tussen betrokken mensen. Dat brengt na de verschrikkingen van de oorlog de menselijke maat weer terug. De resultaten ervan beklijven beter dan de formele teksten van vredesverdragen.
- Tijdens de recente Balkan-oorlogen speelde religie een belangrijke rol bij het isoleren en tegen elkaar opzetten van de diverse (geloofs)groepen. De godsdienst verdiepte en legitimeerde de conflicten. De religieuze symbolen en verschijningsvormen werden evenzovele symbolen van de strijd. Maar wat elkaar zo duidelijk heeft gescheiden, biedt ook de gelegenheid om weer op een vreedzame manier met elkaar om te gaan.[33]
- Bij het voeren van een interreligieuze dialoog ontkomt men niet aan zelfkritiek en zelfbezinning. Daardoor kunnen vooroordelen worden bestreden en ontstaan er nieuwe openingen. Dit is belangrijk in een situatie die volkomen vastgelopen lijkt.
Vervolgens de zwakheden (W). Eveneens een drietal.
- De ex-Joegoslavische republieken hebben het zwaar te verduren gehad. De bevolking is gedemoraliseerd en de economie ingestort.[34] De mensen hebben wel wat anders aan het hoofd dan met hun vroegere vijanden te spreken over vrede en verzoening. De interreligieuze dialoog heeft een lage prioriteit.[35]
- De interrelieuze dialoog wordt gevoerd tussen personen. Het gesprek zelf en de kwaliteit ervan is dan ook sterk persoonsgebonden. Als er dan een of meerdere deelnemers wegvallen, valt het proces vaak stil. Het is dan erg moeilijk om met anderen het gesprek weer op gang te brengen.
- Zoals zovele langdurige, procesmatige, ontwikkelingen, is de effectiviteit van een interreligieuze dialoog vaak moeilijk te bepalen. Dat is moeilijk voor het voeren van een goed beleid waarbij voortgang en vervolg vooral bepaald worden door de gemeten resultaten van al ondernomen activiteiten. Dit vormt een probleem voor het vrijmaken van geld en andere middelen.
Dan de kansen (O). Weer drie.
- Ze zijn relatief goedkoop en met weinig extra middelen te organiseren.[36]
- De interreligieuze dialoog kan van onderop, vanaf de basis van de samenleving, worden gevoerd en biedt een mogelijkheid om deel te nemen aan de (weder)opbouw van een Civil Society.[37]
- Door en tijdens de gewapende conflicten zijn zeer vele sociale, economische en bestuurlijke structuren vernietigd. De wederopbouw ervan kost veel tijd en energie. Daarentegen zijn de “kerkelijke” structuren veelal behouden gebleven en soms zelfs versterkt. Er is dus een functionerend platform om zo’n dialoog te starten.[38]
Tenslotte de bedreigingen (T). Ook drie.
- Op de Balkan is sprake van een herlevend nationalisme op economisch, etnisch, religieus en politiek gebied. Daardoor worden grenzen eerder aangescherpt dan vervaagd. Een grensoverschrijdende dialoog wordt daardoor al gauw als strijdig met het landsbelang gezien en de deelnemers eraan als landverraders. De interreligieuze dialoog wordt dan naar de marge van de samenleving gedrongen.
- Formeel gezien is er wellicht sprake van een scheiding tussen kerk en staat in de landen van ex- Joegoslavië. Maar in de praktijk lopen de structuren van kerk en staat vaak parallel. Bovendien zijn de kerken sterk hiërarchisch georganiseerd. De interreligieuze dialoog kan in zo’n situatie gemakkelijk onder controle gebracht worden en een instrument van “hogere” kerk- en staatspolitiek worden.
- Elke goede interreligieuze dialoog begint met het expliciteren van de eigen uitgangspunten en het gezamenlijk vaststellen welke resultaten men wil bereiken. Dat geldt in het algemeen maar zeker op de Balkan, waar zoveel onderling wantrouwen heerst en men geheel op zichzelf teruggeworpen is. Maar als uitgangspunten en resultaten onbenoemd of vaag zijn, zal elke interreligieuze dialoog al vrij snel stoppen of zich vruchteloos voortslepen.

Tot zover de SWOT- analyse. Als we deze leggen naast de eerdere effectiviteitmetingen van de beschreven projecten, dan ontstaat het volgende beeld. Het IMCM-project in Tuzla heeft vooral last gehad van de twee eerstgenoemde zwakheden. Van Nederlandse zijde werd daarop anders gereageerd dan van de Bosnische kant. Daarbij speelde het cultuurverschil een belangrijke rol. Anders dan de Grupa Most Nederland in januari 2006 concludeerde, waren deze cultuurverschillen dus niet de primaire oorzaak van het mislukken van het project. Deze verschillen speelden een secundaire rol. De werkelijke redenen waren van interne aard: van de meeste Bosnische deelnemers had het project door de na-oorlogse malaise een lage prioriteit gekregen en toen ook nog eens twee van de drie “trekkende” religieuze leiders verhuisden en de derde zijn houding veranderde, kwam het project niet op dreef. Bovendien waren er ook organisatorische oorzaken. Zo hadden de stafleden onvoldoende mogelijkheden om zelf initiatieven te nemen.
Deze twee zwaktes deden zich bij de Macedonische projecten niet voor. Daar speelden vooral de twee eerstgenoemde kansen. Er werd gewerkt met relatief eenvoudige, praktische en goedkope middelen. Bovendien werd de interreligieuze dialoog gevoerd als deel van een veel bredere benadering. Zodoende werd gebruik gemaakt van de sterke kanten van zo’n dialoog en konden de bedreigingen worden ontlopen. Hierbij past wel de kanttekening dat de situatie in Macedonië een andere was en is dan die in Bosnië. In Macedonië is immers minder strijd geleverd en zijn de onderlinge verhoudingen niet zo diep gepolariseerd.


Hoofdstuk 9. Besluit.

In het eerste hoofdstuk heb ik de vraag naar de effectiviteit van de inspanningen van het IKV op het gebied van de interreligieuze dialoog gesteld. Deze vraag is in het vorige hoofdstuk beantwoord. Ook de gestelde deelvragen zijn in de voorafgaande hoofdstukken aan de orde geweest. De vraag die blijft, is die van de geleerde lessen en opgedane ervaringen. Welke zijn dat en hoe kunnen ze dienstbaar worden gemaakt voor toekomstige activiteiten? Ik meen dat het tenminste gaat om het volgende.
Eerst een algemeen punt: bekijk of de interreligieuze dialoog een onderdeel van een bredere aanpak kan zijn. Bij de Balkan-conflicten speelden tal van factoren een rol: historische, economische, etnische, politieke en ook godsdienstige. Door de interreligieuze dialoog los van al deze ander factoren te voeren, haal je deze als het ware uit zijn context. En daardoor verliest zij aan effectiviteit. Een succesvol vredes- en verzoeningsproces op de Balkan is nauwelijks denkbaar zonder een actieve bijdrage daaraan vanuit de onderscheiden religies. Maar als het even kan samen met activiteiten vanuit andere invalshoeken. Maar soms is een bredere aanpak niet mogelijk. De context kan immers ook tot extra last worden. Of deze kan te duur of te ingewikkeld worden.
Let daarom op de schaal. Grootschalige projecten vragen veel tijd en geld. Beide zijn schaarse artikelen. Grote projecten vereisen ook meer steun en medewerking van plaatselijke autoriteiten en zijn afhankelijk van hun inzet en houding. Bovendien loop je het gevaar dat ze “ingepakt” worden ten behoeve van eigen (kerk) politieke ambities en motieven. Bij grote projecten gebeurt er veel en kan er dus ook veel fout gaan. Zeker in een onoverzichtelijke en instabiele omgeving als een post-conflict gebied.
Daarom een tweede les is: hou het praktisch. De interreligieuze dialoog kan op veel verschillende manieren gevoerd worden. Dat kan variëren van gesprekken over theologische thema’s tot een dialoog van het praktische handelen. Op de Balkan heeft naar mijn mening de laatste vorm de voorkeur. Dan kan worden voorkomen dat de dialoog onderdeel wordt van (kerk)politiek. Bovendien zijn doel en middelen veel beter te overzien en gemakkelijker te beheersen. En een geslaagde kleinschalige activiteit kan gemakkelijker als “best practice” elders worden toegepast. De bevolking heeft vaak zwaar te lijden gehad en iets wat (ook) van praktisch nut is, kan eerder op hun instemming en steun rekenen.
De recente IKV-ervaringen brengen ons bij een derde les: kies je partners met zorg. Aan bondgenoten die geen kaas hebben gegeten van het voeren van de interreligieuze dialoog of waar nog ressentimenten zijn tegenover de andere religie en hun leiders vanwege hun al dan niet vermeende rol in de oorlog, heb je niets. Een goede communicatie komt dan niet van de grond. De gesprekspartners moeten ook een zekere mate van onafhankelijkheid hebben, zowel binnen hun eigen zuil als ten opzichte van elkaar. Ze moeten vooruit durven zien en willen investeren in de toekomst. Zij moeten vooral het belang van het voeren van die dialoog in de huidige situatie inzien en daardoor gemotiveerd blijven. Dan is er toekomst.



Zeewolde, 27 juni 2006.
Drs. H. Kruizinga.













[1] Dat het Balkan-gebied verdeeld werd tussen Oost en West was niet zo verwonderlijk. Het land was van groot belang voor beide Rijksdelen. Het diende vooral als leverancier van goede militairen. Zo waren de (soldaten)keizers Diocletianus, Constantius en Constantijn de Grote allen afkomstig van de Balkan. Deze traditie werd onder de Osmanen voortgezet. Het elitekorps van het Osmaanse Rijk bestond uit de Janitsaren, van oorsprong christelijke bewoners van de Balkan die als kindsoldaten geroofd werden. Elke vijfde zoon moest worden afgestaan aan de overheersers. Vandaag de dag komen er goede voetballers vandaan. Over het mogelijke verband tussen voetbal en oorlog heeft de Nederlandse voetbaltrainer R. Michels enkele belangwekkende en inmiddels algemeen bekende uitspraken gedaan.
[2] Een gebeurtenis die in het spoor van het opkomend Servisch nationalisme sinds de 19e eeuw tegenwoordig weer door velen wordt herdacht.
[3] M. van den Heuvel, Het verdoemde land: de Joegoslavische tragedie vanaf 1900, Haarlem, 1993.
[4] Sommige historici zien een verband tussen het bestaan van deze dissidente stroming in Bosnië en de bestrijding ervan door het officiële christendom en de latere islamisering van grote gebieden aldaar. De Bosniers zouden door hun afkeer van het officiële Christendom eerder geneigd zijn om over te stappen naar de Islam.
[5] M. Anstadt, Scheuren in de heksenketel: een historische schets van Joegoslavië en de Balkan, Antwerpen, 1993.
[6] S. Ramet, Nationalism and federalism in Yugoslavia, 1962 – 1991, 2e ed., Bloomington, 1992.
[7] V.P. Gagnon Jr., The Myth of Ethnic War, Serbia and Croatia in the 1990s, Ithaca en London, 2004;
[8] Maar ook de rol van nationalistische Bosnische moslims moet niet worden onderschat. A. Izetbegovic c.s. richtte in 1989 een eigen partij, de SDA, op en riep in 1992 samen met zijn Kroatische coalitiepartner de onafhankelijkheid van BiH uit. Kort daarna begon de oorlog.
[9] Zie ook de informatieve website: www.ikv.nl, juni 2006.
[10] In de zomer van 2004 bezocht ik Susha in Nagorno Karabach. In de burgeroorlog was de stad veroverd door de etnisch-Armeniers en vrijwel geheel verwoest. Dat was nog steeds zo toen ik de stad bezocht. Maar temidden van de puinhoven was er inmiddels een gloednieuwe Armeens-orthodoxe kerk gebouwd. Van zijn kant probeerde de IKV-vertegenwoordiger ter plaatse om de gedeeltelijk vernielde moskee te laten restaureren. Niet omdat het een heilige plaats voor de verdreven moslims was, maar vanwege het historische karakter ervan. Zei hij.
[11] Al mijn bronnen zijn het daarover eens. Zie: L. de Fretes, IKV start zijn werkzaamheden op de Molukken, Nieuwsbrief van het IKV, Den Haag, maart 2004. Verder: International Crisis Group, The search for Peace in Maluku, Asia Report nr. 31, Brussel, 8 februari 2002. Bovendien sprak ik in juni 2005 in Zeist met IKV-projectleider Molukken L. de Freres en met enkele vertegenwoordigers van door het IKV gesteunde projecten op de Molukken. Al mijn gesprekspartners ontkenden een religieuze bron van het conflict. Wel was er –zoals zo vaak- sprake van een verdieping en verheviging van de conflicten door plaatselijke kerk- en moskee-leiders.
[12] IKV, Volhardend in Vrede, beleidsnotitie, Den Haag, 2004.
[13] Deze cijfers komen uit interne financiële verslagen van de Stichting Beheer IKV. Op 27 juni 2006 was de rekening 2005 nog niet vastgesteld vandaar dat deze gegevens ontbreken. Als je de totale uitgaven van het IKV voor het doel “verzoening door religie” (zowel internationaal als nationaal) van de laatste 4 jaren bekijkt, bedragen deze als percentage van de totaaluitgaven: 2003: 5,5%; 2004: 5,5%; 2005 (begr.): 5% en 2006 (begr.): 9,5%.
[14] Aldus projectleider Dion van den Berg in een gesprek met mij te Utrecht op 26 juni 2006.
[15] Tot voor kort was de officiële taal in heel Joegoslavië het Servo-Kroatisch. Sinds de verzelfstandiging van de diverse republieken worden de geringe regionale taalkundige verschillen uitvergroot om zodoende het bestaan van een eigen taal te rechtvaardigen. En zo heb je nu het Servisch, het Kroaats, het Macedonisch en zelfs het Bosnisch als officiële, van elkaar verschillende, talen. De taal wordt ten dienste van het nationalisme gemaakt.
[16] Zie ook de website: www.grupamost.nl van juni 2006 evenals de Grupa Most Nieuwsbrief nr. 5, Alphen a/d Rijn, 25 augustus 2004.
[17] Zie het gezamenlijke artikel in de kerk- en parochiebladen van Alphen a/d Rijn en Schiedam, mei 2005.
[18] Gezamenlijk persbericht van Grupa Most Nederland en het IKV, Alphen a/d Rijn, Den Haag, 3 februari 2003.
[19] In totaal gaf het IKV in de jaren 2003-2004 een bedrag van € 60.000,= uit voor dit project. Voor 2005 werd begroot een bedrag van slechts € 3450. Naast het IKV droeg ook Grupa Most Nederland in de kosten bij.
[20] In een brief van 15 maart 2005 aan Grupa Most Nederland sprak de pope over “de permanente obstructies door de imam”. De redenen voor de weinig opbouwende houding van de imam zijn tot nu toe niet duidelijk. Angst voor verlies van een machtspositie? Orders van bovenaf? Persoonlijke teleurstellingen?
[21] Grupa Most, Nieuwsbrief, nr. 6, januari 2006. In april 2006 nam het stichtingsbestuur het formele besluit tot opheffing.
[22] Goede literatuur hierover is: D. J. Godfroid, Godsdienst in Macedonië: geloven, haten en liefhebben, Den Haag, 2003. Godfroid beschrijft hierin zijn persoonlijke ervaringen gedurende zijn jarenlange verblijf daar. Verder: IKV-projectleider A. van Hal, Prachtig veld met vele bloemen, Projectnieuws nr. 15 van GroenLinks, Den Haag, najaar 2003.
[23] Zie: IKV, Nieuwsbrief, Den Haag, december 2002 en de voorlichtingsbrochure van het Inter-ethnic Project Gostivar, Gostivar, 2003. Zie ook: www.ing.org.mk van juni 2006.
[24] Zie: IKV, Nieuwsbrief, Den Haag, december 2002 en gesprekken die ik in juni 2005 had met IKV-projectleider A. van Hal in Den Haag en Zeist. De interreligieuze dialoog in Macedonië vond plaats als intergraal onderdeel van een veel breder scala van activiteiten en maakten in de jaren 2003 en 2004 slechts 7% van de kosten daarvan uit.
[25] K. Blei, Woord en Dienst, Utrecht, 8 november 2003.
[26] IKV, Nieuwsbrief, Den Haag, lente 2006.
[27] Enige lit. over dit project: A. van Hal, Vandaar, Utrecht, april 2005; E. Oosterwegel, Religie inzetten voor verzoening, Centraal Weekblad, Leeuwarden, 18 februari 2005 en P. Moree, World Council of Churches, Europe Desk Newsletter Issue nr. 2, Geneve, maart 2005. Helaas is er volgens een e-mail van het HKI dd. 13 juni 2006 geen verslag van deze activiteit gemaakt. Het IKV heeft in de interne jaarrapportage 2005 van deze activiteit wel een kort verslag gemaakt. Daarin wordt gewag gemaakt van interne spanningen: “some participants did disturb group process and deterioted atmosphere”.
[28] Voor het begrotingsjaar werd een bedrag van € 100.000 vrijgemaakt.
[29] De cursief weergegeven teksten zijn uittreksels van enkele interviews, die ik medio 2005 had met een stafmedewerker van het IKV en een voormalig leidinggevende van het IKV.
[30] De rol van de religieuze leiders binnen de politieke context is opmerkelijk. Toen medio 1995 de “safe haven” Srebrenica door de Bosnisch-servische troepen werd ingenomen, vluchtten vele moslims, zowel burgers als militairen, naar de nabijgelegen “safe haven” Tuzla. Onderweg werden duizenden van hen vermoord. Na vaak grote ontberingen kwamen de overlevenden in Tuzla aan. Om deze duizenden vluchtelingen op te vangen, moesten de burgers van Tuzla goed met elkaar samenwerken. Zo ontstond in deze noodsituatie een soort verbondenheid tussen de drie plaatselijke religieuze leiders. Het gezamenlijke bezoek aan Nederland versterkte deze houding nog. Maar tien jaar later was dat allemaal anders. De noodzaak tot samenwerking was weggevallen en ieder was weer op zichzelf teruggeworpen. Twee van de drie geestelijken waren vertrokken. Opvallend is, dat de nieuwe leider van de Servisch-orthodoxe minderheid juist zo’n voorstander van de voortzetting van de dialoog was. Had hij het meest te winnen? Tuzla was immers inmiddels ingedeeld in het overwegend door moslims bewoonde deel van BiH.
[31] Voor een aantal in Nederland bij Grupa Most betrokken vrijwilligers was er ondertussen een alternatief: een project in Roemenie.
[32] Interessant is ook het volgende. Bij zowel het IPK- als het IPK-project was de interreligieuze dialoog een onderdeel van een veel breder inter-etnisch programma. De vraag rijst of een dergelijke aanpak meer kans van slagen heeft dan een 100% interreligieuze benadering. Ik beantwoord die vraag bevestigend, omdat zowel voor als tijdens de Balkan-oorlogen de rol van de verschillende godsdiensten toch voornamelijk in samenhang met andere, vooral politieke, factoren moet worden gezien. In het afsluitende hoofdstuk 9 kom ik hier op terug.
[33] Voorbeelden hiervan zijn het gezamenlijk herstellen van vernielde kerken, moskeeën en scholen, het gezamenlijk onderhoud van kerkhoven etc.
[34] Dat is niet overal het geval. Slovenië kent een opmerkelijk economische opbloei en zal binnenkort tot de Eurozone worden toegelaten. Ook Kroatië krabbelt op.
[35] Een goed voorbeeld hiervan is het wegebben van de steun voor het IMCM-project in Tuzla.
[36] De benodigde mensen en middelen zijn over het algemeen al plaatselijk voorhanden en hoeven dus niet duur geïmporteerd te worden.
[37] Zie de Macedonische projecten van het IKV. Vooral door intensief samen te werken met lokale groepen wordt dit effect versterkt.
[38] Over de al dan niet bestaande samenhang tussen de macht van godsdienst en die van een rechtstaat is interessante literatuur voorhanden. Zo stelt J-P. Wils in: Sacraal geweld, Assen, 2004, pp. 116-119, dat de machts- en geweldspositie van godsdienst toeneemt naarmate de rechtstaat zijn functies verliest. En omgekeerd. Bij het uiteenvallen van de eenheidsstaat Joegoslavië en het daaropvolgende proces van gewelddadige desintegratie heeft dit aspect ongetwijfeld een rol gespeeld. Zo heeft in de aanloop van de gewelddadigheden de Macedonisch-orthodoxe kerk zich afgescheiden van de Servisch-orthodoxe kerk en is er een zelfstandige moslimgemeenschap in Bosnië opgericht. Joegoslavië en het IKV.